<      Petrus van de Stadt,     T5, (1693-1757)

           [Bronen: archief uit 1957 van George van de Stadt [523.211.1] en gegevens via Ed Vermij [461.5d3e] ]



     Petrus van de Stadt was van beroep mandenmaker of mandenvlechter, destijds een veel voorkomend beroep. Ook zijn zoon, kleinzoon en achterkleinzoon waren mandenmakers, allen woonachtig in Steenbergen, Noord Brabant. Tegenwoordig komt dit beroep in Nederland professioneel gezien niet meer voor. Door de hoge productiekosten is het maken van manden in Nederland gestopt. De verschillende manden die nu in Nederland te koop zijn worden over het algemeen allemaal ingevoerd vanuit het buitenland.

     Petrus is 2 keer getrouwd geweest. De eerste keer met Susanna Geraers, dochter van Adrianus Geraers en Maria Ockers. Zij kregen twee zonen: Joannes (1738) en Adrianus (1741), waarvan de eerste vermoedelijk jong overleed. De tweede keer trouwde hij met Susanne Giroms, dochter van Petrus Giroms en Catharina Arnouts. Zij kregen 3 zonen: Joannes (1744), Petrus(1745) en Dominicus (1749).


     De hierna volgende verklaringen uit 1745 komen van militairen, die in Steenbergen waren ingekwartierd in een huis naast dat van Petrus van de Stadt en zijn gezin.

         ==== R.A. Steenbergen 305, fol. 283
         15 Oct. 1745 Compareerde voor schepenen in Steenbergen
….. d’heer Carel Gelaudus de Mongé, luijtenant .. en den here Georg Hendrick Siedler, vendrig
….. de welke ter requisitie van den Weled. Gestr. heere Johan Smeyters, drossaert ….. deezes Stad
….. voor de opregte waerheijd getuijgen
         ….. dat sij op den 28e Julij dezes jaers des avonds bij den anderen zittende aen de deur van het quartier van den heere eerste comparant hebben gesien dat eenen Pieter van der Stad, mandenmaker, woonende in het naeste huijs van het tweede quartier, is gekomen buijten sijn deur en hem onder het uitbraken van veelerhande schelt en vloekwoorden, onder anderen hebben hooren zeggen dat hij er niet om gaf om imand capot te maken, dat hij dag des duijvels was, en dat hij wijders ziende dat d’heeren deponenten stil en zonder te spreeken op haere plaetsen bleven zitten, is voort gevaren met te zeggen: set a toit officie a qui je parle, dat als doen den heere eerste comparant heeft opgestaen en jegens hem gesegt, is dat tegens mij dat gij soo raest en schelt, en hij mandemaker in sijn huijs gegaan, en de deur door desselfs huijsvrouw toegemaekt is, ….
         Actum Steenbergen desen 15 october 1745 …

         ====Idem fol. 283 Vo
         Getuigenis van enkele militairen,
         ….. dat op 28 Juli ….
eenen Pieter van der Stadt, mandemaker alhier ter steede, is gekomen buijten sijn voordeur, en na er wat gesongen te hebben, heeft gesegt: foutu geu foutu bourgre, foutu diable. Nogh verclaert ….. , dat den heere luijtenant de Mongé aen de mandemaker gevraegt hebbende of hij de scheldwoorden op hem zijde, den selve mandemaker daerop aenstonds in zijn huijs is geloopen om het een of ander instrument te halen, zag dat hij daer meede perfors buijten de deur willende komen, zijn vrouw hem daer in heeft weederhouden ….
         Actum Steenbergen deser 15e October 1745 …..

         ====Idem fol. 284
         Getuigenis van enkele militairen …..
in quartier leggende bij eenen Pieter van der Stadt, mandemaker binnen dese stad …..
         dat hij op den 28e Julij deses jaers des avonds, als den gem. Mandemaker aen zijn voordeur hadde staen raesen, tieren en schelden, tegen de officieren ….. mede aen de deur sittende, denselve mandemaker in zijn huijs heeft hooren seggen foutu diable en foutu officiers, zijn niet capabel tegen mij te slaan.
Wijder verclaeren zij …..
dat den meergemelde mandemaker op den agtsten Augustus deses jaers, des snagts omtrent 12 uren, als zij deponenten in haer camer te bedde lagen, aen de deur van haer kamer met een geraes en getier is gekomen en dat zij hem hebben hooren seggen: ik wil daer inkomen bij dagh en nagt en die valsche getuijgen die in zijn kamer waren capot maken. Dat sij deponenten op het hooren van die woorden en van dat gruwsaem voornemen, uijt haer bedde zijn opgesprongen en gem. mandemaker weder in zijn huijs is gegaen, zonder voor die rijse meer gewelt aen des deponenten kamerdeur te pleegen, maer dat hij korte tijd daer na weeder komende deselve deur met gewelt opengebroken, daer op in de kamer gekomen, en gesegt heeft, off zij meenden dat hij bang voor haer was Dat zij deponents daer op hadden geantwoord dat hij niet bangh moest zijn, maer in zijn huijs blijven;
etc. etc.
         Actum Steenbergen deser 15e October 1745

Toegevoegd: 17 okt 2020

|| Terug naar andere verhalen. ||