<      Engel van de Stadt (1746-1819) deed ook aan Kaapvaart !!

         [Bron: Telegraaf, Weekeinde, zaterdag 2 november 1991]

Kopergravure van de zeeslag op 3 maart 1804; een Engels fregat wordt door 3 Hollandse schepen aangevallen.

DE MAFFIA VAN DE ZEVEN ZEEËN.


Kaperij was een lucratieve zaak. Bij zijn dood liet Engel van de Stadt een miljoen na!

Samenvatting: Weekeinde licht de doopceel van een van de laatste Godfathers van de kaapvaart, Engel van de Stadt, directeur van de Bataafsche Kaaprederij. Een eerbiedwaardig burger, met relaties in de hoogste kringen en met een vlekkeloze politieke carriere.


Door Ron Kouwenhoven.

De gunstige wind had op 19 september 1803 de kapers "de Unie" en "de Wraak" onder bevel van Jean Saint Faust door het Vlie geblazen en onmiddellijk al moesten zij ten oosten van Terschelling in actie komen tegen een zwaar bewapende Britse kotter, die met zijn honderd bemanningsleden maar ternauwernood wist te ontkomen, doordat een zware bui kwam opzetten. De volgende dag nam Saint Faust de Amerikaan "The Sally of Portland", waarvan de scheeps- papieren niet in orde waren, en die een lading ter waarde van 200.000 gulden aan boord had. De Bataafsche Kaaprederij had een uiterst succesvolle start gemaakt.



De maatschappij was op 1 september van dat jaar opgericht om afbreuk te doen aan de koopvaaardij van de Britten, waarmee de Zesde Engelse Oorlog [1803-1806?] werd uitgevochten. Op 12 Augustus had het Staatsbewind bij "secreet besluit" [geheim] commissie-brieven voor de kaapvaart verstrekt aan de Zaandamse koopman-regent Engel van de Stadt en het Amsterdamse gemeenteraadslid, bankier en koopman Adriaan Teyler van Hall, die daarop de "Bataafsche" konden stichten met een kapitaaal van 40.000 gulden aan Hollands Courant Geld, verdeeld over 200 aandelen.

Van de Stadt en Teyler van Hall waren wel koopman genoeg om het risico niet alleen te dragen en hadden de kapers- brieven uitsluitend aangevraagd "mits de regering van haar zijde door het afstaan van daartoe geschikte bodems en door het verlenen van aanzienlijke voordelen deze kostbare en hachelijke onderneming ondersteunde."

De maatschappij werd voor zes maanden [het werden 9 maanden: op 31 mei werd hij opgeheven] opgericht en de beide directeuren mochten onkosten en uitgaven in rekening brengen plus 3 procent over het totale fonds en vijf procent over de bruto opbrengsten van de gemaakte "prijzen" zoals buitgemaakte schepen werden genoemd. Als commandant trokken ze de Fransman Jean St. Faust aan, waarschijnlijk een nazaat van de gevreesde Duinkerker kapers, die met 220 tot 260 man en drie schepen de eerste operaties uitvoerde.

Veel stoorde hij zich niet aan de commissiebrief, waarin hem werd verordonneerd slechts afbreuk aan Engeland te doen. Het opbrengen van The Sally of Portland was daar een eerste bewijs van. Al snel kwamen er klachten binnen over aanvallen op Noorse, Deense en Hollandse bodems onder neutrale vlag, maar St. Faust nam voor zijn opdrachtgevers ook de hoeker Good Intent met een lading ijzer, potas en hout, de British Star en de William and Thomas, terwijl hij vijf Engelsen het strand op joeg.

Op 3 maart 1804 leverde hij zijn voornaamste gevecht, toen hij met zijn eskader voor de Noorse kust op het marinefregat "Amethes" onder bevel van kapitein Campbell stootte. De Brit voerde 20 kanonnen van 38 en 28 van 18 pond. St. Faust viel aan met de "Bataafsche Trouw", "de Unie", "de Deugd en "de Eer", die gezamenlijk 32 stukken geschut in stelling konden brengen. Na drie uur blies de Brit de aftocht, nadat hij 1144 pond had verschoten en 25 doden en 70 gewonden had opgelopen. De kapers hadden slechts 368 pond verschoten en geringe verliezen opgelopen. St. Faust ontving het Ridderkruis van het Legioen van Eer voor dit gevecht. Het vormde het hoogtepunt van de "Bataafsche Kaaprederij", die dat jaar acht schepten uitrustte, waaronder de marine-schoeners "de Snuffelaar" en "de Wolf", die bij het uitbreken van de oorlog een goed heenkomen in het Noorse Bergen hadden gezocht, waar ook de brigantijn "de Spion" was binnengelopen. Dit laatste schip zou omgedoopt worden tot "de Trouw" en ook aan het eskader van St. Faust worden toegevoegd. Zijn start was zeer winstgevend geweest.

Het gruwelijke bedrijf van de kaapvaart, dat maar al te vaak in pure zeeroverij was overgegaan, was aan strenge reglementen onderworpen. De directeuren van het bedrijf moesten hun prijzen via vastgestelde kanalen en notarissen laten taxeren en verkopen. In de commissiebrieven, die de kapers nodig hadden om niet als zeerover betiteld te worden, omschreef de regering precies welke schepen wel en welke niet mochten worden aangehouden en aangebracht. De directeuren werd toestemming verleend om bemanningen extra tractementen te geven voor uizonderlijke dapperheid.

Engel van de stadt en Adriaan Teyler van Hall hadden zich nooit met de risicovolle kaapvaart ingelaten, maar in 1803 waren ze er langzaam maar zeker naar toegegroeid. Teyler van Hall dreef handel op Italië. De 57-jarige Van de Stadt was een gewaardeerd regent en stadsbestuurder in Zaandam. Hij was eigenaar van een houthandel, had een eigen rederij, die zijn hout uit het Oostzeegebied haalde en op Spanje en Portugal voer, bezat de zaagmolens de Bakker, de Huisman en de Snoeck in Oost-Zaandam, was eigenaar van herberg "De 3 Zwanen" op de Dam in West-Zaandam en had schepen in de Groenlandvaart voor de walvisjacht.

Van jongsaf aan was Engel van de Stadt een achtenswaardig burger, een man van aanzien. Zo zelfs, dat hij al op 23-jarige leeftijd op de groslijst ter verkiezing van diaken van de Nederlands Hervormde Kerk in West-Zaandam werd geplaatst, wat op zo'n leeftijd uitzonderlijk was. Twee jaar later werd hij gekozen. Hij was als zoon van een houthandelaar op 14 augustus 1746 op de Hoogendijk in West-Zaandam geboren en op 23 maart 1777 werd hij al als schepen in de banne Oostzaan, waaronder ook Oost-Zaandam viel, gekozen. Van dat moment maakte hij tot zijn dood op 23 juli 1819 vrijwel onafgebroken deel uit van de magistratuur in Zaandam.

Zoals bijna alle kooplieden in het gebied was hij een vurig patriot, een anti-aristocraat, omdat de in de scheepsbouw en de snel in ontwikkeling gekomen industrie rijk geworden Zaankanters geen stem hadden in de Staten van Holland. Ze moesten steeds weer naar het pijpen van de oude adel dansen. Toch bleef hij een heer. Hij bracht Willem V op 7 november 1786 met zijn boeier naar het Tolhuis na een audiëntie en een ontvangst in Zaandam, waar Van de Stadt toen burgemeester was. Hij gaf twee jaar later het bevel van de Staten door dat de verjaardag van de stadhouder met 'algemene illuminering' gevierd moest worden en liet slechts een berisping geven aan de huisvrouw van Dirk Harmensz, die hem tijdens de schouw van de wegsloot in Oostzaan uit woede over de verplichte feestviering een emmer water over het hoofd gooide.

Maar toen de generaals Pichegru en Daendels in 1795 [de "Franse tijd" duurde van 1795 tot 1812] over de bevroren rivieren Holland binnen marcheerden met hun Franse troepen, had Van de Stadt daar totaal geen moeite mee. Hij trad net als alle andere magistraten af om zich gelijk te laten herkiezen in het nieuwe gemeentebestuur.

Zijn invloed begon zich daarna uit te strekken tot in Den Haag, waar hij bemoeienissen had met commissies voor zeevaart, koophanel en fabrieken. Op 25 Juni 1803 besloot Napoleon tot een invasie van Engeland, waarvoor de Bataafsche Republiek 5 linieschepen, 5 fregatten, een aantal transportschepen, nodig voor het inschepen van 25000 man en 2500 paarden, moest leveren.

Engel van de Stadt en Adriaan Teyler van Hall werden door de Raad van de Marine tot commissarissen aangesteld en belast met het vorderen van scheepsruimte, waarvoor zij in de loop der jaren 105 contracten zouden afsluiten. De onderneming ging echter niet door. Napoleon ontbond het flotielje begin januari 1807 in Boulogne.

Van de Stadts aversie tegen de Engelsen was toen al enorm. Zij beheersten de zee en dus ook de handelsroute, mede waardoor de scheepsbouw in de Zaanstreek- en dus ook de houthandel - instortte. In 1731 werden er nog 100 schepen gebouwd. In 1790 nog maar vijf. De eveneens winstgevende Groenlandvaart ging daarna naar de knoppen. Van de Stadt rustte diverse schepen uit, waaronder de "Vislust", waarop schipper Klorn van 1792 tot 1803 het bevel voerde. Ondanks de Engelse blokkades van de zeegaten bij de Waddeneilanden slaagde hij er in 1796 in onder neutrale vlag door het Britse kordon te glippen met een vangst van negen walvissen. Twee jaar later ging het mis, toen hij met een recordvangst van 12 vissen terugkeerde, maar door de Engelsen werd aangehouden en opgebracht, waarna lading en schip werden verkocht. Zoals tal van andere reders had van de Stadt zijn schepen via een stroman onder Pruisische vlag gebracht, maar dat was voor de Britten geen reden de schepen niet te confisqueeren.

Na de marine-opdracht van 1803 was de stap naar de kaapvaart kennelijk nog maar een kleine, maar het succes van St. Faust was maar van korte duur. De Britten versterkten hun konvooien en de jacht op kapers werd geintensiveerd. De Bataafsche Kaaprederij werd dan ook op 29 mei 1804 bij decreet opgeheven. De boeken klopten niet helemaal. Bij het opmaken van de rekening "bleken twee tonnen goud zoek te zijn." Toch bleven er nog schepen varen voor Van de Stadt en Teyler van Hall. "De Eer" bracht "The British Tar" naar de ondiepten voor Harlingen, maar veertig Engelsen in een visserssnik wisten hem terug te veroveren en de "Peggy ald Polly", die in Delfzijl lag, was ook lang niet veilig.

St. Faust voerde het Bataafsche Flotielje nog steeds aan. Nu onder Franse richtlijnen. Hij hield zelfs Amsterdamse schepen aan, waardoor hem op 18 oktober 1804 door de regering de toegang tot het land wed ontzegd. Hij voerde toen het bevel over de "admiraal Bruix". Een later verzoek van St. Faust om als commandant op "De Eer", die door Van de Stadt en Teyler van Hall privé in de vaart werd gehouden na de opheffing van de rederij, werd afgewezen. Antoine Doudet werd aangesteld. Toen St. Faust op een ander schip bij een gevecht met een Engelsman gevangen werd genomen en een wissel van 65 pond op zijn voormalige opdrachtgevers trok, werd deze afgewezen. De schepen "de Wraak", " de Schrik" en "de Deugd" waren inmiddels spoorloos verdwenen. Een poging van Van de Stadt en zijn compagnon om voor de weduwen toestemming te krijgen weer te mogen hertrouwen, werd in 1805 door het Staatsbewind afgewezen, omdat de dood van de mannen niet was vastgesteld. Daarmee eindigde het laatste grote Nederlanse Kapersbedrijf.

Teyler van Hall ondernam later nog een mislukte poging met de rederij "Kruistogt en Kaapvaart". Een enorm financieel succes was zijn onderneming met Engel van de Stadt zeker niet geworden, maar winstgevend was het wel. Aan de status van Van de Stadt deed het toch ruige en risicovolle kapersbedrijf niets af. Na de ineenstorting van het Napoleontische rijk werd hij als afgevaardigde voor Zaandam op 29 maart 1814 naar de Nieuwe Kerk in Amsterdam gestuurd, waar hij met 600 andere notabelen de grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden moest goedkeuren. Van de Stadt was één van de 548 voorstemmers. Het patriottisme was voorbij. De volgende dag woonde hij de inhuldiging van Willem Frederik I bij en op 28 december 1815 ondertekende de vorst het Koninklijk Besluit, waarbij Van de Stadt tot president-burgemeester van Zaandam werd benoemd. Zijn rijkdom had ook niet geleden tijdens de Bataafsche Republiek en onder het avontuur in de kaapvaart. Op 23 juli 1819 overleed hij in zijn woning aan het Kattegat 141 in Zaandam en bij de opening van zijn testament bleek hij bijna een miljoen gulden na gelaten te hebben aan zijn derde vrouw, Guurtje Kroeger, met wie hij 41 jaar gehuwd was.


Geraadpleegde werken: Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen Deel V - J. de Jong;
         Geschiedenis van Nederland ter Zee deel III - J. C. Mollema;
         Engel van de Stadt 1746 - 1810, zijn voor- en nageslacht;
         Zaandam 150 jaar stad.

De tentoonstelling "Kapers op de kust, over kaapvaart en kapers in Nederland van 1500 tot 1800", is tot en met 5 januari [1992] in het Nederlands Scheepvaartmuseum in Amsterdam te zien.




In elk aandeel werden de officiële regels vermeld.





Certificaat aangaande de vermissing van soldaat P.Capel. "Een poging van Van de Stadt en zijn compagnon om voor de weduwen toestemming te krijgen weer te mogen hertrouwen, werd in 1805 door het Staatsbewind afgewezen, omdat de dood van de mannen niet was vastgesteld......"

Tekst van het certificaat:

Wy ADRIAAN TEYLER van HALL en ENGEL van de STADT,

DIRECTEUREN DER BATAAFSCHE KAAP-REDERY,

certificeeren door deeze, aan wien zulks eenigzins zoude mogen aangaan, dat Wy van de Commissie vaarder de Schrik onder commando van P. Koning met Commissie te Kaapvaaart uitgerust; en waarop als Soldaat de Persoon van P. Capel geëngageerd is, 't zederd den Eersten January 1804 geen het minste naricht, noch tyding hebben bekomen; dat dus het zelve Schip voor veröngelukt of vergaan, en de voornoemde Persoon van P. Capel voor vermist





|| Terug naar andere verhalen. ||

Laatst bijgewerkt: 26 sept 2007